Psalm 27: 4, 5 4 Eén ding heb ik van de HEERE verlangd, dát zal ik zoeken: dat ik wonen mag in het huis van de HEERE, al de dagen van mijn leven, om de lieflijkheid van de HEERE te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel. 5 Want Hij doet mij schuilen in Zijn hut in dagen van onheil. Hij verbergt mij in het verborgene van Zijn tent, Hij plaatst mij hoog op een rots. HSV

David heeft deze psalm vermoedelijk geschreven in een hele onrustige periode in zijn leven. Hij heeft met Gods hulp de reus Goliath verslagen en is in korte tijd geliefd geworden bij de mensen. Hij wordt gezien als de man waarop Gods zegen rust. Iedereen draagt David op handen, behalve Saul dan. Saul ziet David als een dreiging voor zijn troon. David wordt een politiek vluchteling en hij verblijft in grotten en spelonken. David is opeens een stuk opgejaagd wild, onrustig en ontheemd. En midden in deze periode heeft David naar alle waarschijnlijkheid deze psalm geschreven.
David begint vol vertrouwen en overgave: ‘De HEERE is mijn licht en mijn heil. (vs.1)’ Zoals het licht dat in de velden van Efratha over de herders viel, het hemelse licht van God, toen zij hoorden dat er een Redder was geboren. Over dit licht schrijft David. En hij wist, dat wanneer de HEERE er niet zou zijn, hij overgeleverd zou zijn aan zijn kwaaddoeners. Davids leven zou geen leven meer zijn. Met andere woorden: het gaat om levenskracht! Pure levenskracht! Zoals de schepping niet zonder zon kan leven, zo kan de mens niet zonder het licht van God leven. Zoals een schip in het donker het licht van de vuurtoren nodig heeft om niet op de rotsen te varen en vast te lopen, zo heeft de mens Gods licht nodig om de levensweg te lopen die voor hem ligt. En dat heeft David heel goed begrepen.
Het hart van deze psalm vinden we in vs 4 en 5: David verlangt dat hij mag wonen in het huis van de HEERE. En dat is wel te begrijpen van David. In de tempel van Jeruzalem is David veilig. We kunnen dit vergelijken met de ambassades van nu. Als je daar bent kunnen achtervolgers je niets meer doen. In de tempel is het voor David veilig schuilen, in het verborgene van Zijn tent, hoog op een rots.
Je zou verwachten dat David in de eerste plaats op zoek is naar veiligheid, rust en geborgenheid. Maar David is geen rustzoeker, David is een Godszoeker. Dat maakt het grote verschil. In de eerste plaats verlangt hij naar God zélf, verlangt David om de lieflijkheid van de HEERE te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel. Lieflijkheid is datgene wat iemand aantrekkelijk maakt. Lieflijkheid is hartstochtelijk verlangen naar een geliefde. Niet zomaar een vluchtige blik, maar David wil de lieflijkheid van de Heer waarnemen, aandachtig en intens observeren, in zich opnemen, absorberen, zich er in verliezen, zich er aan toevertrouwen. Het is opeens meer dan vanzelfsprekend dat David vol overgave begint: ‘De HEERE is mijn licht en mijn heil.’ Hoe zou David het ook anders moeten verwoorden.
Vervolgens doet David in alle vrijmoedigheid een beroep op de HEERE in vs. 7 ‘Hoor HEERE mijn stem als ik roep; wees mij genadig en antwoord mij.’ Het wordt opeens persoonlijk, en deze woorden van David zijn voor ons een herkenning om onze eigen ervaringen uit het leven onder woorden te kunnen brengen. Het is ook ons gebed om genade. Het gaat opeens om ons. Om ons vertrouwen, ons
verlangen, verwachten, om onze redding, hulp, en bescherming. Dit vertrouwen, verlangen en verwachten naar God is niet onze verdienste. Integendeel. Het is de echo van de Ander. Een echo die een nog veel dieper gaat dan die van ons zelf. Want we hebben Hem lief omdat Hij ons éérst heeft liefgehad. God heeft alles gedaan om ons dit duidelijk te maken: Hij zond Zijn Zoon om ons van Zijn liefde te verzekeren, Hij geeft Zijn Geest die in ons het verlangen naar God en Zijn lieflijkheid doet groeien.
Vs. 14 vat alles samen: ‘Wacht op de HEERE, wees sterk en Hij zal Uw hart sterk maken; ja wacht op de HEERE’. Het gaat om levenskracht! We zijn onderweg naar Pasen in een diep respect van herdenken. Het is pure levenskracht voor een ieder die verlangt naar de lieflijkheid van de HEERE.