Psalm 8: 3 t/m 7 3… met de stemmen van kinderen en zuigelingen bouwt U een macht op tegen Uw vijanden om hun wraak en verzet te breken.4 Zie ik de hemel, het werk van Uw vingers, de maan en de sterren door U daar bevestigd, 5 wat is dan de sterveling dat U aan hem denkt, het mensenkind dat U naar hem omziet? 6 U hebt hem bijna een god gemaakt, hem gekroond met glans en glorie, 7 hem toevertrouwd het werk van uw handen en alles aan zijn voeten gelegd: (NBV)

Psalm 8 is opnieuw geschreven door David. Wanneer we bedenken hoeveel psalmen David heeft geschreven dan is het geweldig hoe David zijn geloof, blijdschap, zekerheid, maar ook zijn moeite en twijfel onder woorden heeft gebracht. Mensen kunnen zich identificeren met David in alle facetten van het leven. Niets menselijk was ook David niet vreemd.
In Psalm 8 is David zich van God als Schepper als bewust. David begint en eindigt met de lof op God.
In vers 1-3 klinkt de naam van de HEERE. Hoe machtig is Zijn naam op heel de aarde. Het is de naam waarmee God zich aan mens en wereld verbindt. Tegelijkertijd tintelt de Psalm van verwondering over wat God heeft geschapen. Opvallend is dat in vs 3 de kinderen en zuigelingen worden genoemd: ‘…met de stemmen van kinderen en zuigelingen bouwt U een macht op…’
Trouwens niemand minder dan Jezus zelf citeert dit vers als kinderen in de tempel ‘Hosanna, voor de Zoon van David’ zingen. (Matth. 21:15) Dit wordt Jezus kwalijk genomen, maar Jezus zegt: ‘Hebt u dan nooit gelezen: Door de mond van kinderen en zuigelingen hebt u zich een loflied laten zingen?’ (Matt. 21: 16). Jezus wist, kinderen en baby’s laten de grootheid van God zien. Niet eens door wat ze doen, maar vooral door wat ze zijn. Ze zijn voortgekomen uit Gods hand. Geschapen om je over te verwonderen en om lief te hebben. Wie heeft niet eens alle vingertjes geteld van een pasgeborene. Alles zit er op en aan, zeggen we dan. En omdat niemand als een volwassene wordt geboren zijn ook wij eens een zuigeling en kind geweest. Hebben ook wij, in het wonder van ons bestaan, de grootheid van God laten zien. Ons leven is dan ook een geschenk en daarmee ook een uitnodiging om te reageren op de Gever van dit geschenk.
Al is de mens kwetsbaar en sterfelijk en vergeleken met de maan en sterren valt hij in het niet. En tóch legt God dit kwetsbaar wezen, het werk Zijn schepping aan de voeten van de mens en kroont hem met glans en glorie. De mens als een onderkoning onder de Grote Koning. De mens is bijna een god gemaakt, schrijft David en richt met deze woorden op de goedheid van God ten opzichte van de mens.
Ondanks zijn kwetsbaar- en sterfelijkheid is de mens ook een verantwoordelijk wezen. Dit heeft te maken met de ruimte waarin God ons zet. Het bekende verhaal van Jezus over de vader met de twee zonen (Luc. 15) laat zien hoe God volgens Jezus omgaat met mensen: Hij dwingt hen niet. Onvermijdelijk komt de vraag naar voren: hoe gaat de mens met deze vrijheid van keuze om? Om een antwoord op deze vraag te geven is vertrouwen nodig. Vertrouwen is geloof.
Het probleem is vaak dat wij deze vrijheid niet altijd op juiste waarde weten te schatten. Waarom we dat doen is een raadsel. We zoeken naar manieren om ons leven onder controle en in balans te houden, terwijl we juist moeten steunen op Gods liefde en vertrouwen op Gods belofte en Zijn genade.
Door dit vertrouwen weten we dat God niet zomaar een God is, maar onze Vader in de hemel. Hij heeft ons zo geschapen dat we op Hem lijken. Waarom? Om ons een plekje te geven in deze wereld binnen in Zijn Schepping. Om Zijn werk dat aan onze voeten ligt. Als antwoord mogen wij vol vertrouwen, als kinderen en zuigelingen, Hem lof en eer toe zingen: Hosanna, voor de Zoon van David!