Lezen Galaten 3: 6 t/m Galaten 4: 11
16 Nu gaf God Zijn beloften aan Abraham en zijn nakomeling. Let wel, er staat niet ‘nakomelingen’, alsof het velen betreft, maar het gaat om één: ‘je nakomeling’ – en die nakomeling is Christus
28 Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus. 29 En omdat u Christus toebehoort, bent u nakomelingen van Abraham, erfgenamen volgens de belofte.
In de eenentwintigste eeuw zijn wij eraan gewend dat er veel verschillende kerken of gemeenten zijn. In de tijd van Paulus was dat anders, want de kerk bestond nog maar pas. Er ontstond al vrij snel onenigheid en dat zorgde voor serieuze problemen. Er waren mensen die beweren dat, als je christen wilt zijn, je moet houden aan de wetten van Mozes, inclusief wet over de besnijdenis. Paulus tilt hier zwaar aan, want zet je op deze manier dan niet het evangelie aan de kant? Paulus is over al dat geruzie behoorlijk teleurgesteld en verdrietig en hij reageert fel. Hij stelt de gemeente de vraag of ze de Heilige Geest hebben ontvangen door het houden van de wet of door het geloof. Paulus legt uit: vanaf Pinksteren is de Geest uitgestort op de mensen die geloven en niet op de mensen die zich zo hebben ingezet voor de wet. Geloven en de Heilige Geest horen bij elkaar. De wet komt daar niet tussen.
Paulus geeft vervolgens het voorbeeld van Abraham, omdat hij de vader van de gelovigen is. Abraham geloofde, hij deed wat God hem opdroeg. Hij vertrouwde erop dat God de waarheid sprak en daar stemde hij zijn toekomstplannen op af. God heeft een verbond met Abraham gesloten. God belooft Abraham te zullen zegenen en een kostbaar land te geven en Abraham neemt dat voor waarheid aan. De andere volken zullen in Abraham gezegend worden. Het is dit verbond die de erfenis nalaat, de wet speelt dat nooit en te nimmer klaar. En dit punt wil Paulus helder en duidelijk maken.
Een kernwoord in Galaten 3 is de belofte. Verbond en belofte horen bij elkaar. Aan deze belofte ontspringt het Evangelie. Geloven is afgaan op de dingen die God belooft, Abraham heeft het voorbeeld gegeven. Paulus wijst er op dat de beloften aan dé nakomeling zijn gedaan en daarmee wordt Christus bedoeld. De belofte aan Abraham is werkelijkheid geworden in Jezus Christus. Het woord nakomeling mag dan enkelvoud zijn , maar het bevat tegelijkertijd een meervoud in zich. Dan begrijpen wij ook de conclusie die Paulus trekt in vers 29. Als je bij Christus hoort, hoor je bij het nageslacht van Abraham. Het geloof in Christus creëert eenheid, het onderhouden van de wetten, brengt dit nooit tot stand. Het gaat om eenheid, ongeacht onze afkomst, status of geslacht. Door het geloof in Jezus Christus horen óók wij bij het nageslacht van Abraham en zijn wij erfgenamen van deze belofte. Zing je mee?
Staand’ op de beloften van mijn Heer en God,
ga ik moedig voorwaarts onder hoon en spot.
Bergen zullen wank’len, maar Gods woord houdt stand,
veil’ge gids naar ’t hemels vaderland!
Glorie! Glorie! Nimmer kan het eeuwig woord des Heren falen!
Glorie! Glorie! ‘k Sta vast op de beloften van mijn God!
Volgende week woensdag 28 juni: brief aan de Galaten: de vruchten van de Geest