Psalm 103: 1 -22 vs. 1 Een psalm van David. Loof de HEERE, mijn ziel, en al wat in mij is, Zijn heilige Naam. vs.2 Loof de HEERE, mijn ziel, en vergeet niet een van Zijn weldaden vs. 17 Maar de goedertierenheid van de HEERE is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over wie Hem vrezen. (HSV)
Psalm 103 is tijdloos, want de Here wordt geprezen om Zijn genade, goedheid en barmhartigheid. Niet alleen voor David of het volk Israël maar ook voor iedere gelovige dwars door alle eeuwen heen. Ps. 103 is een lofpsalm, een danklied en tegelijkertijd is het een getuigenis. Deze psalm vertelt ons dat de Eeuwige God een God van dichtbij wil zijn. Daarom is het een lofpsalm! Loof de HEERE, ondanks alles. David begint persoonlijk, maar al gauw spreekt hij de gelovigen aan, en vanaf vers 10 spreekt David in meervoud: ons. Het gaat erom dat dat de HERE niet alleen met onze lippen wordt geprezen maar met heel ons hart en wezen. Het betekent dat wij persoonlijk als gelovige, opgaan in een samenlevingsverband. Zoals David opgaat in het volk, zo gaan wij anno 2022 ieder persoonlijk op in Gods gemeente. Omdat God, vanuit het OT, op weg gaat met Zijn volk Israël en omdat God, vanuit het NT. op weg gaat met ons allen. Zijn heil is immers voor alle volken. Dus ook voor ons. Opvallend is dat aan het eind van de psalm dezelfde woorden worden gebruikt als aan het begin:
‘Loof de HEERE, mijn ziel…’. De ziel raakt het innerlijk van de mens. Het is het centrum van de mens. In de ziel is alles te vinden wat met verlangen te maken heeft, met liefhebben en begeren. In het binnenste van onze binnenkant van ons bestaan spelen de dingen af die met vreugde en liefhebben te maken hebben, maar ook met pijn, verdriet en het gekwetst zijn. In je ziel kun je diep geraakt worden. ‘…en al wat in mij is’. Dat benadrukt nog eens extra de volheid van het menselijk wezen: hart, gevoel, verstand en emoties. Als de dichter aan het begin en het eind spreekt over ziel dan zijn daar de schuilhoeken en binnenkamers van ons leven mee bedoeld. ‘…en vergeet niet een van Zijn weldaden. Dat kan zomaar. Vergeten, dat er een periode in je leven was dat je God dankbaar diende. Maar plotseling is er een andere tijd. Eén van de weldaden die David, maar ook wij, niet mogen vergeten, is dat God de mensen vergeeft en in de ruimte wil zetten. En in het licht van het NT is het verlossende werk van Jezus een geweldige onovertroffen weldaad. Terecht dat David ons er op wijst dat wij dit niet mogen vergeten. Dit vergeten is eigenlijk een tekort aan (ge)loven. Maar de mens is kwetsbaar, zwak en sterfelijk. Dit kunnen we niet oplossen, maar we kunnen ermee leren leven. De werkelijkheid is dat we in een gebroken wereld leven. David schrijft over ongerechtigheid en ziekten (vs. 3), over verderf (vs. 4). David realiseert zich dat wij als stof zijn (vs. 14), onze dagen zijn als het gras (vs.15), als een bloem op het veld. Wanneer de wind erover is gegaan, is hij er niet meer en zijn plaats kent hem niet meer (vs. 16). Als de regen valt, staan de heuvels snel vol met gekleurde bloemen, maar als de zon gaat branden en de hete woestijnwind gaat waaien, verandert het veld in korte tijd in een droge, kale vlakte. Het gaat om de vergankelijkheid van de mens.
Dat betekent dat het moeilijke in ons leven blijft bestaan maar dat we wel kunnen leren ermee om te gaan. Daarom roept David zichzelf op om niet in zijn eentje door het leven te gaan, maar dicht bij de levende God te blijven. En dit voorbeeld mogen wij volgen. We richten ons tot Hem om Wie alles is begonnen. ‘Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen’ (Rom. 11:36). God is richtinggevend en toonaangevend in het leven. Dan belijden we, evenals David dat doet: ‘Maar de goedertierenheid van de HEERE is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over wie Hem vrezen’ (vs.17), in het besef dat wij afhankelijk zijn van Gods trouw en barmhartigheid, maar vooral van Zijn genade!