Psalm 84: 2 t/m 5 2 Hoe lieflijk zijn Uw woningen, HEERE van de legermachten. 3 Mijn ziel verlangt, ja, bezwijkt zelfs van verlangen naar de voorhoven van de HEERE; mijn hart en mijn lichaam roepen het uit tot de levende God. 4 Zelfs vindt de mus een huis en de zwaluw haar nest, waarin zij haar jongen legt: bij Uw altaren, HEERE van de legermachten, mijn Koning en mijn God. 5 Welzalig zijn zij die in Uw huis wonen, zij loven U voortdurend. (HSV)
Veel psalmen gaan over vernietiging van de vijand, maar deze psalm laat een heel ander geluid horen. Het is een lied van intens verlangen naar omgang met God en verblijf in Zijn tempel. Terwijl in veel psalmen het gaat over moeite en strijd, gaat van dit lied een grote rust uit. Psalm 84 beschrijft de pelgrimstocht naar Jeruzalem om in de tempel God te aanbidden. De dichter beschrijft zijn verlangen naar de tempel, de vreugde van de bedevaart en tegelijkertijd de diepe blijdschap vanwege de omgang met God. Het enige verdriet dat hier genoemd wordt, is het verkeren buiten de gemeenschap met God en Zijn tempel.
De psalm begint hoe geweldig het is om in de tempel te zijn. De dichter roept uit: ‘Hoe lieflijk zijn uw woningen’ Het is een beschrijving van Gods huis, het centrale heiligdom in Jeruzalem. De psalmist verlangt hevig met heel zijn wezen om dáár te zijn, in de voorhoven van de Gods tempel. Vanuit zijn verlangen naar het heiligdom spreekt de psalmist over vogels die daar blijkbaar verblijven. Een mus vindt een huis en de zwaluw haar nest bij Gods altaren. Waarschijnlijk had de psalmist letterlijk een keer gezien dat deze vogels ook hun plek hadden gevonden in de tempel. De vogels geven hem de gewenste vrijheid om eveneens de tempel te betreden. Maar dat niet alleen, als de zwaluw haar nest bouwt bij Gods altaren, dan staat de geborgenheid centraal onder het tempeldak van het huis van God. Bovendien wordt ook de mus genoemd. Mussen waren destijds de goedkoopste vogeltjes en werden snel en zonder aarzeling gedood voor de consumptie. ‘Zelfs de mus…’, schrijft de dichter. Psalm 84 laat duidelijk zien dat alle schepselen, zowel de dieren, als ook de mensen, geschapen zijn om te leven in de nabijheid van God. En als zelfs de mus, een klein kwetsbaar wezentje, mag leven in de nabijheid en in harmonie met Gods schepping, dan mogen wij dat ook. Niets of niemand ontvalt aan de zorg van de Schepper. Dat verklaart het verlangen van de dichter.
‘Welzalig zijn zij die in Uw huis wonen’… Kun je de tempel in Jeruzalem vergelijken met een monumentale dorpskerk uit de Middeleeuwen of bijv. met een Baptisten kerk uit Stadskanaal? De tempel was toen hét teken van Gods tegenwoordigheid, aanwezigheid en nabijheid. En vanuit het Nieuwe Testament weten wij, dat niet de kerk, maar Jezus Christus deze plaats heeft ingenomen. In Jezus heeft God onder ons gewoond en Zijn ‘tent’ opgeslagen. Toch is ook óns kerkgebouw gewijd door het geloof, de aanbidding, de dank en voorbeden, de preken en alle andere heilige ogenblikken. Als gemeente zijn wij samen als pelgrims onderweg en in ons kerkgebouw mogen wij, in geestelijk opzicht, wonen. Wat hadden wij een heimwee naar de diensten, naar elkaar, toen alles nog in lockdown was. Vanuit deze gedachte kunnen wij de psalmist begrijpen. Het gaat niet om hout of stenen, maar om datgene wat vanuit het geloof in je eigen hart wordt ervaren en beleeft: door het Woord,gesproken of gezongen. Er is een plek waar we thuishoren, een plek wat ook wij Gods Huis noemen. Een plek waar we ons zelf mogen zijn. Want dat is wat we iedere zondag doen: we nemen ons zelf mee naar de kerk en we willen God voortdurend loven.
Maar het allermooiste komt nog! Wij mogen daarnaast, als gelovigen blijven verlangen, intens verlangen naar de voorhoven van God. Om straks, na dit leven, in Gods tegenwoordigheid, aanwezigheid en nabijheid eeuwig te leven. Om voor Gods altaren eeuwig lof zingen. Omdat Jezus heeft gezegd: ‘ In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen; als dat niet zo was, zou Ik het u gezegd hebben. Ik ga heen om een plaats voor u gereed te maken. (Joh. 14: 2)