Lezen 1 Petrus 1: 3 t/m 9: Koninkrijk en het geloof
8 ‘U hebt Hem lief zonder Hem ooit gezien te hebben; en zonder Hem nu te zien gelooft u in Hem en ervaart u een onuitsprekelijke, hemelse vreugde,‘ Waarachtig, ik verzeker u: alleen wie opnieuw wordt geboren, kan het koninkrijk van God zien.’
Het Koninkrijk van God heeft één belangrijk aspect: en dat is de relatie tussen het Koninkrijk Gods aan de ene kant en aan de andere kant de burgers van dit Koninkrijk, ook wel Gods kinderen genoemd. Petrus heeft waarschijnlijk deze brief geschreven aan de gelovigen onder de Joden. Voor de Joden was het moeilijk om te geloven in een Koninkrijk met een onzichtbare, afwezige Koning. De Joden waren opgegroeid met het idee dat als de Messias zou komen het Koninkrijk van God zou aanbreken, Hij zou de troon van David bestijgen, en er zou vrede en gerechtigheid heersen op aarde. Maar alles was anders. In zekere zin hebben de Joden gelijk, dat áls het Koninkrijk van God aanbreekt, er vrede en gerechtigheid zal heersen, maar niet eerder dan dat Jezus terugkomt op de wolken. Niet eerder!
Ondertussen is het eeuwen later. En nog steeds wandelen wij anno 2023 door het geloof, en niet door aanschouwen. (2 Kor.5:7). Wat je ziet, hoef je niet te geloven, en omgekeerd, wat je niet ziet kun je hoogstens geloven. Het brengt ons bij de bekende tekst uit Hebr.11: 1 ‘Het geloof is de zekerheid van de dingen die men niet ziet’. Een mooi voorbeeld is het volgende:
We hoeven overdag niet te geloven dat de zon bestaat, want we zien de zon hoog aan de blauwe hemel, en we voelen haar warmte. Maar ’s nachts moeten we wel in het bestaan van de zon geloven, we zien haar niet en we voelen haar warmte niet. Op deze manier kunnen we ook in God geloven, ondanks dat we God niet kunnen zien. We kunnen Hem ervaren, maar dan moeten we wel geloven dat onze ervaringen inderdaad met God te maken hebben. Als we God willen leren kennen moeten we geloven in God. Hebr. 6: 11 vat het voor ons samen: ‘Zonder geloof is het onmogelijk God vreugde te geven; wie Hem wil naderen moet immers geloven dat Hij bestaat, en wie Hem zoekt zal door Hem worden beloond’. Met andere woorden, zonder geloof kunnen we nooit een relatie met God aangaan. Het geloof begint met het accepteren dat God inderdaad is wie Hij is en dat Hij ook een relatie met ons wil.
Toen Jezus op aarde was geloofden de discipelen dat Hij de Zoon was van de levende God. Ze hoefden ook niet te geloven dat Jezus bestond, want zij zagen Hem pal voor hun neus.
Daarom zegt Jezus in Joh. 14: 1 voor de discipelen, maar ook voor ons, iets merkwaardigs: ’Laat uw hart niet in beroering raken; u gelooft in God, geloof ook in Mij.’ Jezus maakte duidelijk dat Hij ging vertrekken naar het huis van Zijn Vader. Jezus bereidt Zijn discipelen voor. Het feit dat Hij naar Zijn Vader ging zou alles behoorlijk veranderen in de relatie tussen Hem en Zijn volgelingen. Ze moesten voortaan in Jezus ‘geloven’, allerlei dingen aanvaarden zonder dat zij Jezus zouden zien.
De discipelen en al Zijn volgelingen moesten inderdaad geloven dat Hij was teruggekeerd naar Zijn Vader, dat Hij zat aan de rechterkant van God, dat Hij in de hemel een Pleitbezorger zou zijn en dat Hij op een dag terug zou komen om Zijn Koninkrijk in macht en heerlijkheid te bevestigen. Het zijn allemaal dingen die je niet kunt zien, en die je dus moet geloven. Dat gold voor de discipelen en dat geldt ook voor de gelovigen van nu. Zing je mee? ( Joh. de Heer 543: 4)
Ja, ‘k geloof en daarom zing ik, daarom zing ik, U ter eer, ’s werelds Heiland, Hogepriester, aller heren Opperheer. Zoon van God en Zoon des Mensen, o kom spoedig in Uw kracht, op des hemels wolken weder! Kom, Heer Jezus, kom! Ik wacht. Volgende week woensdag 17 mei: Gods Koninkrijk en de Geest van het geloof.